De megalithische graven op de Recknitz bij Liepen behoren tot de best bewaarde bouwwerken uit het late neolithicum (3500 - 2800 v. Chr.). Ze vormen dan ook het oudste bewijs van menselijke architectuur in deze regio. Bij opgravingen in de jaren 1960 werden vaten, klingen, pijlpunten en barnstenen kralen gevonden.
Rond Liepen zijn ongeveer 10 hunebedden gedocumenteerd. De meest toegankelijke en ook de meest bezienswaardige zijn twee vindplaatsen bij de Recknitz, die je - komend vanuit Liepen - kort voor de Recknitz kunt zien, als je na ongeveer 200 meter aan de rechterkant in het bos een pad volgt aan de rand van het bos. Beide vindplaatsen zijn doorgangsgraven en daarmee de grootste grafvorm in de megalithische bouw. Ze werden gebouwd tussen 3500 en 2800 voor Christus ten tijde van de Trechterbekercultuur, een naam die teruggaat op de vorm van de keramische vaten die toen werden gebruikt. De graven zijn ongeveer 6 meter lang en drie of twee van de vier dekstenen staan nog op hun oorspronkelijke plaats.
Alleen al in een van de twee graven werden naast houtskool, menselijke botten (waaronder vier schedels) en 79 scherven, 52 klingen, 40 kruiskotters, zes barnstenen kralen, vijf messenschrapers, vijf schrapers, vier slagstenen, drie smalle beitels, drie dubbelkonische potten en een aantal andere artefacten gevonden.Er werden ook drie dubbelkonische vaten, twee schoudervaten, twee breedmondige vaten, twee boren, een zandstenen schijf, een platte bijl, een holle beitel, een trechterkom en een tonvormige vaas gevonden.
Bij de megalithische graven zijn er verklarende borden over de oorsprong van de gebouwen en de manier van leven van de eerste boeren en veehouders die zich hier vestigden.